Dat drukt uit, hy heeft alles wat hy had, tot zyne klederen toe, doorgebragt. Kap en kovel zyn wel het zelve, en beduid beide een hoofddekzel.
Maar een kap was ook een mans rok. Van deze was dan een kovel, of kaproen, onderscheiden. Ouds tyds was dit alles aan malkanderen, gelyk noch in de klederen der Moniken. Die nu geen kovel noch hoed te pande kan laten, moet wel zyn rokje voor ’t gelag uitschieten: want de waard laat zich niet paayen met een leeuwerik op een zoodje. Dat is echter noch beter, dan het met de huid, of den hals, te betalen.