Dat is, wanneer op Kersmis de velden groen zyn, pleegt men laat in ’t voorjaar winterweêr te hebben, zo dat het wel op Paschen sneeuwt. ’t Was ook een oud spreekwoord: Nooit Maart zoo goed, of zy sneeuwde wel vol een hoed. Diergelyke spreukjes hadden de oude veele, waardigh achter den boeren Almanach gedrukt te worden.
Dus zeiden zy: Snee op slik is den derden dag dik. Dat voor Kersmis vriest, doet geen afslag. Sinte Andries heft op, en het vriest. Het laat niet af voor Vrouwlichtmisdag.
Te weten, wanneer de vorst op Sint Andries dag had aangevangen. Sint Matthys werpt den eersten steen in ’tys, dat is, op zynen dag begint het te dooyen. ’t Moest doch rymen op den ouden trant, hoe ongerymt het was. Een regentje onder de Misse, is de geheele week wisse. Maar vaster gaat: 't Avonts rood, 's morgens water in de sloot.
De ouden zeiden ook: Koggemeeuwen aan land, onweêr aan strand. Hoe wankeler wind, hoe vaster weêr. Koele Mey en nat, veel koorens, en een vol vat. Van een natten oogst quam nooit duuren tyd.
Brouwers bidden om goeden, bakkers om duuren tyd. Verschot van zulke voortekenen is hier achter.