Haast ziet men den bodem van eene haalkan; byzonderlyk wanneer de drinker een vonk, of exteroog, in de keel, en grooten dorst heeft, zo dat het valt als op een heeten steen. Liever zouden bierleerzen voor een volle ton zitten.
Doch meniger blaas is grooter dan hunne beurs, dies moeten zy wat spaarbekken en byleggen, al meent de buik wel, dat de keel gehangen is.