Dat wil zeggen, men moet zo lang weer voor zyn leven doen, en middelen tot zyne behoudenis gebruiken, als men eenigszins kan. Zo grypt ymand, die in ’t water ligt, wanneer hy den kant niet bereiken kan, naar ’t vlotgras aan den wal; en die door schipbreuk in de zee dobbert, naar wat hy tot lyfs berging kan aanvatten.
Men past dit ook toe op andere dingen.