Lexicon Beeldende Kunstenaars

Pieter Scheen (1980)

Gepubliceerd op 29-01-2021

Reekers, hendrik

betekenis & definitie

Geb. Haarlem 21 september 1815, overl.

Haarlem 15 mei 1854. Leerling van zijn vader J. Reekers en van G. J. J. van Os. Van 1830 tot 1834 leerling van de Haarlemse Stadstekenschool.

Van 1837 af was hij vnl. als tekenleraar gevestigd. Omstreeks 1840 ging hij zich meer en meer op het schilderen toeleggen. Behaalde in 1841 een zilveren medaille. Werkzaam te Haarlem, tijdelijk te Brussel van 1841 tot 1846, meestal alleen ’s winters. Ook bezocht hij Parijs en Versailles. In 1843 werd hij lid van de Koninklijke Akademie te Amsterdam.

Schilderde en lithografeerde vruchten- en bloemstillevens, meestal van zeer fijne kwaliteit. Gaf les aan H. J. Hein, J. Reekers jr en J. Striening.Tentoonstellingen Den Haag en Amsterdam 1832-1852: diverse aquarellen; bloemstuk met schelpen enz.; een fruitstuk; een stuk met wild, bloemen en vruchten.

AMSTERDAM -Rijksmuseum: stilleven met vruchten (gem. H. Reekers 1845). -Amsterdams Historisch Museum (vml. Museum Fodor): een tak bloeiende meidoorn (tekening in kleuren, 1836). -Rijksprentenkabinet: tekening(en). HAARLEM -Teylers Stichting: bloemen; vruchten en dood wild; enige aquarellen met bloemen en vruchten. ROTTERDAM -Museum Boymans-van Beuningen: stilleven van fruit, groente en gevogelte (gem.

H. Reekers Bruxelles 1844).


Huebner; Immerzeel; Kramm; Luns; Plasschaert; Scheen 1946 en 1970; Thieme-Becker; Van Hall I en port.; Waller; Wurzbach.

< >