Lexicon Beeldende Kunstenaars

Pieter Scheen (1980)

Gepubliceerd op 29-01-2021

Os, pieter frederik van

betekenis & definitie

Geb. Amsterdam 8 oktober 1808, overl.

Haarlem 31 maart 1892. Leerling van zijn vader P. G. van Os. In 1826 maakte hij een reis door België en in 1827 en 1828 een reis naar Gelderland en Duitsland (Kleef). Van 1839 af was hij te Haarlem gevestigd, na eerst in Hilversum van 1824 tot 1830 en Amsterdam van 1830 tot 1839 gewoond te hebben. Schilderde landschappen, vooral met paarden; er zijn ook litho’s van zijn hand bekend.

Reeds in 1846 was hij bestuurslid van het Tekencollege ‘Kunst zij ons Doel’ te Haarlem. In 1859 werd hij tot lid van de Koninklijke Akademie te Amsterdam benoemd. Schilderde in 1832 een staande hond in een landschap door J. T. Abels, in 1842 stoffeerde hij een landschap van J. Rahder Hz.

Gaf les aan W. J. Boogaard, H. van der Haas, L. de Haas, J. Hubertus, A. Mauve en C. A. van der Willigen.AMSTERDAM -Rijksprentenkabinet: zelfportret (tekening), DEN HAAG Gemeentemuseum: het witte paard; jagers voor een schuur; harddraverij in Scheveningen. LEEUWARDEN -Fries Museum: zelfportret (tekening). ROTTERDAM -Museum Boymans-van Beuningen: de hoefsmid (gem. P. F. van Os).

Immerzeel; Kramm; Luns; Marius; Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek X; Plasschaert; Scheen 1946 en 1970; Thieme-Becker; Van Hall port.; Waller; Wurzbach.

< >