Geb. Haarlem 21 maart 1785, overl.
Haarlem 30 augustus 1857. Leerling van H. van Brussel en van het Haarlemse Tekengenootschap (1802); daarna ontving hij raadgevingen van G. van Spaendonck. In 1806 vertrok hij naar Parijs en studeerde daar onder J. L. David; in 1810 als ‘Hollandsch Kweekeling’ te Rome, na 1813 keerde hij naar Nederland terug. Schilderde historische voorstellingen, genrestukken, portretten en portretgroepen. Na 1847 beoefende hij de kunst niet meer, hij was toen zenuwziek.Tentoonstellingen Amsterdam 1808-1826 en Haarlem 1825: naaktstudies; een heilige, naar Rafaël; Priamus smeekt Achilles om het lijk van Hector; sterfbed van Epaminondas; het doodsbed van prins Willem I; bezoek van Jacoba van Beieren aan Frank van Borselen; musicerend gezelschap; schildersatelier, waarin een schilder en een tekenaar; diverse portretten; enz.
AMSTERDAM -Rijksmuseum: akademiestudie van een man en een vrouw (gem. Mol 1808); portret van de beeldhouwer P. J. Gabriël (gem. W. Mol).
Rijksprentenkabinet: zelfportret (tekening). HAARLEM -Frans Halsmuseum: Hendrik IV te paard; miniatuurportret van J. D. Zocher. -Gemeentearchief: pomp op de Riviervismarkt; gezicht op het Begijnhof (beide aquarellen). -St Elisabethsgasthuis: een schets in olieverf voor een regentenstuk (gem. W. Mol 1819). -Teylers Stichting: de tekenaar; slapende jongeling (beide niet gem.); enige zwartkrijttekeningen.
Oud-Holland 1942 (J. Knoef) en 1955 (F. J. Dubiez).
Knoef 1947 (bldz. 1-12).
Huebner; Immerzeel; Kramm; Luns; Plasschaert; Scheen 1946 en 1970; Thieme-Becker; Van Hall I en port.; Voorloopige lijst der Nederlandsche Monumenten V2; Wurzbach.