Lexicon Beeldende Kunstenaars

Pieter Scheen (1980)

Gepubliceerd op 29-01-2021

Leck, van der

betekenis & definitie

Bart Antony (‘Bart’); geb. Utrecht 26 november 1876, overl.

Blaricum 13 november 1958. Woonde en werkte in Amsterdam tot 1904, Utrecht tot 1909, Amersfoort na 1909, Den Haag na 1915, Laren (N.H.) 1916-1919, daarna in Blaricum. Leerling van de Rijksschool voor Kunstnijverheid te Amsterdam en van de Rijksakademie (1901-1904) aldaar. Schilderde (ook glasschilder), tekende en lithografeerde figuren enz. Wordt beschouwd als de grondlegger van een nieuwe vorm van realisme (kubistische vorm) in de vaderlandse schilderkunst. Was lid van de ver. v. B.K. ‘Laren-Blaricum’. AMSTERDAM -Stedelijk Museum: compositie; de drinker (1955). EINDHOVEN -Stedelijk Van Abbemuseum: compositie (1918); compositie (bloesemtak, 1921). GRONINGEN -Groninger Museum: roodborstje (tegel); bord met ornament (beide collectie Veendorp). DEN HAAG -Gemeentemuseum: portret van een oude vrouw; een aantal bruiklenen, HEINO -Stichting Hannema-De Stuers: compositie (1918); figuurstudies (krijttekeningen); bloeiend appelboompje (twee tekeningen en een aquarel).OTTERLO -Rijksmuseum Kröller-Müller: ca. 40 schilderijen, w.o. terug van het werk; huzaren; het ongeval; stilleven; geometrische composities; 397 tekeningen en aquarellen, w.o. jeugdtekeningen, akademiestudies, figuren, portretten, dierstudies, enz. ROTTERDAM -Museum Boymans-van Beuningen: vrouwenportret; het uitgaan van de fabriek; de hondekar; huzaren met volk; een vaas met rozen, UTRECHT -Centraal Museum: op het perron (gem. BvdL ’13); bakje met appels; merrie met veulen; volksvrouwen (gewassen penseeltekening). Rijkscollectie: compositie (1946/51); ertsmijn met mijnwerkers (olieverftriptiek, 1916). Overzichtstentoonstelling Stedelijk Museum Amsterdam (1949, no. 37); Tentoonstelling Rijksmuseum Kröller-Müller Otterlo (cat. 1976).

Elsevier XLVl 1913 (Kroniek), LXXIII, 1927 (Kroniek), LXXVl 1928 (W. Steenhoff, bldz. 82-91) en LXX, 1930 (Kroniek); Maandblad v. Beeldende Kunsten 1927 (bldz. 330-331) en 1949 (Mea Nijland-Verwey, bldz. 70-73).

mr W. C. Feltkamp: ‘B. A. van der Leek’, Leiden 1936; M. G. Spruit-Ledeboer: ‘Nederlandse Keramiek 1900-1973’, Assen-Amsterdam 1977.

Luns; Mak van Waay; Plasschaert Scheen 1969; Thieme-Becker; Van Hall l, II en port.; Waller.

< >