Lexicon Beeldende Kunstenaars

Pieter Scheen (1980)

Gepubliceerd op 29-01-2021

Koppenol, cornelis

betekenis & definitie

Geb. Zoetermeer 26 december 1865, overl.

Den Haag 7 september 1946. Woonde en werkte in die stad, Leiden, Delft ca. 1890-1891, Rijswijk (Z.H.) tot 1895, Den Haag tot 1910, Nunspeet (gem. Ermelo) tot 1913, van 4 april 1913 af wederom in Den Haag. Leerling van de Akademie v. B.K. aldaar (ruim 6 jaar) olv. Fr.

Becker, J. Ph. Koelman en A. van den Berg. Schilderde, aquarelleerde, tekende, etste en lithografeerde enkele portretten, stillevens, strandgezichten met figuren; koeien- en schapenmarkten, landschappen (met landarbeiders enz.); boereninterieurs; vooral ook boerenvrouwen met ganzen; oude gebouwen in Den Haag enz. Werkte in zijn jonge jaren aan ‘De Porceleyne Fles’ te Delft, illustreerde daarna veel boeken en schilderde veel in- en exterieurs met ganzen. Gaf les aan de Akademie v.

B.K. in Den Haag: heeft o.m. les gegeven aan J. Boon, A. E. F. Lehmann, F. P.

E. de Nocker, C. G. Polder, J. H. Sikemeier, R.J. M.

Verspyck, P. M. A. de Zwart. Was lid van ‘Pulchri Studio’ in Den Haag.DEN HAAG -Gemeentemuseum: geiten in de weide, OTTERLO -Rijksmuseum Kröller-Müller: tekeningen, Lw. Scheveningse vissersboten; duinlandschap met figuur; boerderij; historisch onderwerp.

Die Constghesellen 2,1947 (J. van Aalst, bldz. 8-9).

Gram 1904; Luns; Mak van Waay; Plasschaert; Thieme-Becker; Waller.

< >