Lexicon Beeldende Kunstenaars

Pieter Scheen (1980)

Gepubliceerd op 29-01-2021

Hein, christianus hendricus

betekenis & definitie

Geb. Bellingwolde 19 augustus 1815, overl.

Lochem 9 september 1879. Leerling van J. Plugger te Zwolle (tekenaar) en van J. de Rijk te Hilversum (schilderen), medewerker van zijn broer H. J. Hein. Woonde en werkte van 1839-1840 in Kampen, van 1842-1845 in Hilversum.

Heeft omstreeks 1846 Bentheim en Kleef bezocht, woonde daarna enige jaren in Haarlem (1847-1848) en vestigde zich in 1849 te Kampen. Schilderde landschappen en heeft ook geëtst en gelithografeerd. Gaf les aan J. Voerman sr.Tentoonstellingen Amsterdam, Den Haag, Utrecht en Zutphen 1839-1873: veel Gelderse landschappen; gezicht op de watermolen bij Vaassen; boomrijk landschap, gestoffeerd door J. D. Koelman (1854); park bij avond, met gevogelte door zijn broer H. J. Hein in 1850; enz.

AMSTERDAM -Rijksprentenkabinet: tekening(en). KAMPEN -Gemeente: winterlandschap ; gezicht op de stad Kampen. -Gemeentearchief: enige schetsboeken (omgeving van Lochem en Bentheim). OTTERLO -Rijksmuseum Kröller-Müller: twee bosgezichten in het Bentheimerwald (krijttekeningen). ZWOLLE -Provinciaal Overijssels Museum: landschap, 1852 (vee door J. D. Koelman).

Immerzeel; Kramm; Luns; Plasschaert; Scheen 1946 en 1969; Thieme-Becker; Van Hall II; Waller; Wurzbach.

< >