Lexicon Beeldende Kunstenaars

Pieter Scheen (1980)

Gepubliceerd op 29-01-2021

Grandjean

betekenis & definitie

Jean; geb. Amsterdam 5 februari 1752, overl.

Rome 12 november 1781. Leerling van J. Verstegen, J. Andriessen en de Amsterdamse Stadsakademie. Naderhand maakte hij studiereizen naar België, Duitsland (Dusseldorf) en Italië. Schilderde aanvankelijk portretten en historiestukken, maakte later schilderijen, aquarellen, tekeningen en pentekeningen van landschappen (vooral in Italië 1779-1881); heeft tevens geëtst.AMSTERDAM -Amsterdams Historisch Museum (vml. Museum Fodor): het Driekoningenfeest (tekening naar G. Metsu). -Rijksprentenkabinet: tekeningen). HAARLEM -Teylers Stichting: aquarellen, w.o. landschappen en allegorische voorstellingen. MAASTRICHT -Bonnefantenmuseum: Seleucus doet afstand van Stratonice ten gunste van zijn zoon Antiochus (gem. Jn.

Grandjean fee. 1775). OTTERLO -Rijksmuseum Kröller-Müller: een tekening. ROTTERDAM -Museum Boymans-van Beuningen: enige tekeningen, t.w.jongeman leunend op een stok, voor een boerenwoning (aquarel, gem. aan de achterzijde: J. Grandjean inv. 1778); jonge vrouw met bloemen in haar schort, voor een boerenwoning (aquarel, gem. aan de achterzijde: J. GrandJean inv. 1778).


Immerzeel; Kramm; Scheen 1946 en 1969; Thieme-Becker; Van Hall port.; Waller; Wurzbach.

< >