Lexicon Beeldende Kunstenaars

Pieter Scheen (1980)

Gepubliceerd op 29-01-2021

Goeje, pieter de

betekenis & definitie

Ged. Enkhuizen 30 december 1789, overl.

Haarlem 19 maart 1859. Woonde en werkte in Amsterdam tot 1839, in 1844 werkte hij al in Haarlem. Leerling van zijn vader Jan de Goeje (behangselschilder te Enkhuizen) tot 1810, van H. Numan en van P. G. van Os. Huwde in 1823 met M.

G. Barbiers en werd in 1826 lid van de Koninklijke Akademie te Amsterdam ; verkreeg in 1830 een medaille voor de beste tekening van de maatschappij ‘Felix Meritis’. Heeft vnl. landschappen getekend, geaquarelleerd en geschilderd, heeft ook geëtst en gelithografeerd. Was leermeester van W. Verschuur.Tentoonstellingen Haarlem 1825 en Amsterdam 1814-1844: diverse landschappen met vee; boerenerf met vee en figuren; gezicht op het duin achter Overveen; gezicht aan de Brouwerskolk te Haarlem; enz.

AMSTERDAM -Rijksprentenkabinet: tekening(en). ENKHUIZEN -De Snouck van Loozenstichting: twee portretten (1817). HAARLEM -Frans Halsmuseum: vee in de weide (tekening); een litho. -Gemeentearchief: tekeningen, w.o. het exercitieveld der huzaren, LEIDEN -Rijksprentenkabinet: 22 tekeningen, meest portretten.

Immerzeel; Kramm; Scheen 1946 en 1969; Thieme-Becker; Van Hall port.; Voorloopige lijst der Nederlandsche Monumenten V/1; Waller; Wurzbach.

< >