Lexicon Beeldende Kunstenaars

Pieter Scheen (1980)

Gepubliceerd op 29-01-2021

Driesten, van

betekenis & definitie

Arend Jan; geb. Leiden 12 april 1878, overl.

Oegstgeest 5 januari 1969. Woonde en werkte in Leiden tot 1898, Renkum 1898-1902, Gulpen 1902-1905, Noorden (Nieuwkoop) 1906-1911, Eefde (Gorssel) 1911-1916, daarna vnl. in Leiden. Vormde zich vnl. zelf; raadgevingen van Th. E. A. de Bock. Schilderde, aquarelleerde, tekende en etste vnl. landschappen (enkele portretten en stillevens) in de trant van de Haagse School.

Gaf les aan R. H. Oldeman. Was lid van ‘Arti et Amicitiae’ te Amsterdam.LEIDEN -Stedelijk Museum De Lakenhal: landschap te Hoogmade (gem. A. J. van Driesten); bosgezicht (gem. A. J. van Driesten); achter het atelier aan het Utrechts Jaagpad; boerderij in de zomerwind; gezicht op Beusichem; landweggetje met oude bomen (houtskooltekening); twee etsen. Rijkscollectie: wilgen (aquarel).

Tentoonstellingen Stedelijk Museum De Lakenhal Leiden (cat. 1933) en (cat. 26/1-4/3/1979).

P. Herfst: ‘Arend Jan van Driesten’, LeidsJaarboekje 62, 1970 (bldz. 46-31).

Luns; Mak van Waay; Plasschaert; Scheen 1969; Van Hall port.; Waller.

< >