(L., septum, mw septa), komen voor bij alle meerhokkige en sommige éénhokkige vruchtbeginsels. Kunnen zijn:
a. volkomen, tot het midden toe doorlopend. Men onderscheidt:
1. ware tussenschotten, door de randen van de samengevouwen en aaneengegroeiende vruchtbladeren gevormd
2. valse tussenschotten, niet aldus gevormd;
b. onvolkomen, niet tot het midden doorlopend, dus het vruchtbeginsel blijft éénhokkig.