plaatselijk werkende chemische verbinding, afgescheiden door neuron en verantwoordelijk voor impulsoverdracht door synaps tussen: neuronen onderling, neuron en zintuigcel, neuron en effector. Ontstaat in cellichaam en wordt opgeslagen in blaasjes van synaps.
Als transmitter werken acetylcholine (bij perifere synapsen van bepaalde vertebraten en invertebraten), adrenaline en noradrenaline (bij invertebraten), dopamine (in hersenen van vertebraten), GABA bij crustaceeën, serotonine (5-hydroxytryptamine) bij weekdieren. Er zijn twee typen neurotransmitters: 1. exciterende en 2. inhiberende. Bij exciterende neurotransmitters treedt activatie op waardoor de impuls wordt geven, bij inhiberende neurotransmitters treedt remming op. Hier vindt geen impuls overdracht plaats. Chemische stoffen (drugs, narcosegassen) die van buiten tot de hersenen kunnen doordringen, kunnen de werking van de transmitters beïnvloeden. Hersenwerking - en daarmee het gedrag wordt daardoor veranderd, ➝ acetylcholine, ➝ noradrenaline.