een kruising waarbij één paar eigenschappen beschouwd wordt (bv. bij de erwt: hoog-laag). Mendel kruiste bij erwten hoog X laag en laag X hoog.
De F1 gaf uitsluitend hoge planten. Door zelfbestuiving van de F1-planten wordt de F1-generatie verkregen. De F2 splitst fenotypisch uit in een verhouding van 3 : 1 (drie hoge en één lage plant), genotypisch in de verhouding 1 : 2 : 1 H voor hoog en h voor laag P HH X hh De F1 geeft 100% hoge heterozygote planten (hoog is dominant en laag is recessief). De F2 geeft 75% hoge planten en 25% lage planten, waarvan respectievelijk 25% homozygoot hoge en 50% heterozygoot hoge planten en 25% homozygoot lage planten. Dominante erfelijkheid: de heterozygote bastaard is fenotypisch gelijk aan een der homozygote ouders.Mirabilis jalapa (wonderbloem), bloemkleur.
De F¬1 heeft 100% rose planten, terwijl de F2 50% rosé, 25% rood en 25% wit heeft.
Intermediaire erfelijkheid: het kenmerk van de heterozygoot ligt tussen dat van de beide ouders in. In de F2 treden drie typen op in de verhouding 1 : 2 : 1 = ene oudertype: F1 = tussentype: andere oudertype, ➝ wetten van Mendel.