mitose (G.; mitos = draad), somatische deling, karyokinese of normale kerndeling, in cellen waarbij de dochtercellen evenveel chromosomen bevatten als de moedercel (2n = diploïd). Mitose heeft celvermeerdering tot gevolg. Er zijn fasen te onderscheiden.
1. Interiase: „rustende kern”, chromosomen gestrekt en daardoor niet waar te nemen. Gedurende deze fase planten de genen zich voort, d.w.z. synthetiseren ze kopieën van zich zelf. Dit kan onder andere afgeleid worden uit het feit dat in deze fase de hoeveelheid DNA in de kern verdubbelt, ➝ chromatide.
2. Profase: chromosomen worden zichtbaar, ze verkorten zich door spiralisering. Elk chromosoom bestaat uit 2 chromatiden.
3. Prometafase: kernwand en nucleoli verdwijnen. Aan de polen van de cel zijn de poolkapjes te zien van waaruit vorming van de spoelfiguur (delingsspoel) plaats heeft. Spoeldraden hechten zich vast aan het centromeer. Chromosomen worden in het equatorvlak getrokken.
4. Metafase: centromeren liggen nauwkeurig in het equatorvlak en gericht naar het centrum van de metafaseplaat. De Chromatiden zijn plaatselijk reeds los van elkaar. 5. Anafase: centromeer splitst zich in tweeën en de chromatiden worden door trekdraden langs glijdraden naar de polen toegetrokken.
6. Telofase: chromosomen zijn in de polen aangekomen en despiraliseren (de functionele vorm). Kernwand en nucleoli worden weer zichtbaar. Er wordt in het equatorvlak een nieuwe celwand gevormd.
7. Interfase: chromosomen hebben hun kleurbaarheid weer verloren. Er is slechts een korreling waar te nemen. Celdeling duurt ½ 3 uur.
b. Meiose (G., meioosis = het verminderen), reductie- of rijpingsdeling. Komt voor bij organismen met geslachtelijke voortplanting. Het aantal chromosomen (2n = diploïd) wordt tot de helft teruggebracht (n = haploïd).
1. Interfase: als bij mitose.
2. Profase: chromosomen worden zichtbaar. De homologe chromosomen gaan paargewijs liggen.
3. Prometafase: kernwand en nucleoli verdwijnen en de spoelfiguur treedt op. Spoeldraden hechten zich aan de centromeren. Elk centromeer is hier met één pool verbonden.
4. Metafase: de chromosomenparen (bivalenten) rangschikken zich in het equatorvlak.
5. Anafase: de twee chromosomen die een bivalent vormen wijken uiteen naar de polen. Elke dochtercel ontvangt dus het halve (haploïde) aantal chromosomen.
6. Telofase: chromosomen bereiken de pool en despiraliseren. Kernwand en nucleoli worden weer zichtbaar. Als regel volgt er op de anafase een mitose van de bij de meiose gevormde haploïde kernen. Uit één diploïde kern ontstaan dan 4 haploïde kernen.