kruising van twee organismen waarbij men let op twee eigenschappen waarin ze van elkaar verschillen. Bv. glad, geel zaad X gerimpeld, groen zaad. (AABB x aabb)
De F1 (zaden van de moederplant) is glad en geel: (AaBb). De F2 (zaden van de F1 plant) bevat 4 fenotypen: glad en geel, glad en groen, gerimpeld en geel, gerimpeld en groen. Bij alle dihybride kruisingen nam Mendel waar, dat de vier mogelijke fenotypen optraden in de verhouding: dom., dom.; dom. ree.; ree. dom.; ree. ree. = 9:3: 3:1. Dit was aanleiding voor Mendel zijn onafhankelijkheidsregel op te stellen d.w.z. de eigenschappen vererven onafhankelijk van elkaar, er bestaat geen voorkeur voor een bepaalde combinatie van kenmerken. Deze verhouding moet men zich als volgt ontstaan denken:
a. De genen verdelen zich volgens toeval (onafhankelijk) over de gameten d.w.z. er bestaat geen voorkeur voor een bepaalde combinatie. De vier typen gameten (AB, Ab, aB, ab) ontstaan dus in de verhouding 1 : 1 : 1 : 1.
b. De gameten combineren volgens toeval (onafhankelijk) d.w.z. er bestaat geen voorkeur voor een bepaalde combinatie; stuifmeelkorrel AB bv. heeft geen speciale voorkeur voor eicel AB etc. Men kan het volgende combinatieschema der gameten opstellen:
zaadcel: AB eicel: AB geeft: AABB zaadcel: AB eicel: Ab geeft: AABb zaadcel: AB eicel: aB geeft: AaBB zaadcel: AB eicel: ab geeft: AaBb zaadcel: Ab eicel: AB geeft: AABb zaadcel: Ab eicel: Ab geeft: AAbb zaadcel: Ab eicel: aB geeft: AaBb zaadcel: Ab eicel: ab geeft: Aabb zaadcel: aB eicel: AB geeft: AaBB zaadcel: aB eicel: Ab geeft: AaBb zaadcel: aB eicel: aB geeft: aaBB zaadcel: aB eicel: ab geeft: aaBb zaadcel: ab eicel: AB geeft: AaBb zaadcel: ab eicel: Ab geeft: Aabb zaadcel: ab eicel: aB geeft: aaBb zaadcel: ab eicel: ab geeft: aabb ➝ wetten van Mendel.
