aan het eind van verschillende tijdperken zouden alle levende wezens door een catastrofe (o.a. vulkanische uitbarstingen, overstromingen) meermalen vernietigd zijn. Daarna zouden weer nieuwe soorten zijn ontstaan.
Ieder tijdperk zou zijn eigen fauna en flora gehad hebben en er was geen sprake van een overgang van de ene in de andere (Guvier, 1769-1833, Frans dierkundige). De soorten zouden dus onveranderlijk zijn.