De Industriële Revolutie begon in de tweede helft van de achttiende eeuw in Engeland en zorgde met behulp van de stoommachine voor een omschakeling waarbij goederen niet meer handmatig, maar steeds meer machinaal vervaardigd werden.
De uitvinding van de stoommachine zorgde ervoor dat de mens voor het eerst in de geschiedenis niet meer alleen afhankelijk was van mens- en paardenkracht. Men maakte producten op grotere schaal dan ooit tevoren. In een relatief korte periode werden belangrijke uitvinden en verbeteringen gedaan waardoor het machinaal vervaardigen van goederen steeds eenvoudiger en goedkoper werd. Denk bijvoorbeeld aan de stoomtrein, die veel efficiënter was in het vervoeren van goederen dan een paard en wagen. De revolutie begon in Engeland, maar trok gedurende de achttiende en negentiende eeuw door heel Europa.
Gelijk met deze ontwikkeling ontstond de zogenaamde arbeidersklasse. Mensen trokken massaal van het arme platteland naar de steden in de hoop op werk en een beter leven. Vaak moesten ze echter onder slechte omstandigheden in vervuilde fabrieken zwaar werk verrichten. Niet alleen mannen, maar ook vrouwen en zelfs kinderen werkten lange dagen voor een mager salaris. Kinderarbeid was in die tijd een normaal verschijnsel. Sommige steden veranderden in echte industriesteden, waar vrijwel iedereen in fabrieken werkte en het stadsgezicht bepaald werd door schoorstenen die continu zwarte rook uitbliezen.
In veel gebieden werd het leven van de arbeider pas rond de twintigste eeuw wat beter. Kinderarbeid verdween langzaam en kinderen werden in plaats daarvan naar school gestuurd. Tegelijkertijd gingen de lonen omhoog en was er steeds meer aandacht voor het stemrecht. Eerst voor mannen en later ook voor vrouwen. Ondanks de vele ellende heeft de Industriële Revolutie er dus mede voor gezorgd dat Nederland tegenwoordig zo'n rijk land is.