Bijbelse spreekwoorden

C.F. Zeeman (1888)

Gepubliceerd op 12-03-2025

Ware Dina thuis gebleven, zij ware kuisch gebleven.

betekenis & definitie

Dina, Gen. 34: 1, 2.

‘‘Toen Jakob na zijn terugkeer in het land Kanaän zijne tenten in het land van Sichem had opgeslagen, ging zijne eenige dochter Dina, (die, wanneer Jakob slechts twintig jaar bij Laban geweest is, nog zeer jong moet geweest zijn, en daarom allicht onbewaakt mocht uitgaan), de landstreek eens bezien, en de meisjes in het vreemde land bezoeken. Maar hare nieuwsgierigheid kwam haar op het verlies harer eer te staan. Sichem Hemors zoon, was de schuldige die daarvoor, hoezeer hij met een huwelijk de gepleegde daad wilde goedmaken, met zijn leven moest boeten.” Zoo luidt in Genesis 34 de geschiedenis van Sichems lichtzinnigheid, en de bloedige wraakneming van Dina’s broeders. Zoo min over den oorsprong als over de beteekenis van dit verhaal hebben wij hier te handelen. Dina’s onvoorzichtigheid en nieuwsgierigheid, met de treurige gevolgen voor haar daaruit voortvloeiende, worden alleen in het vermelde kreupelrijm genoemd; de bedoeling kan niet beter weêrgegeven worden dan met de woorden waarmee Cats zijn Claeghliet van Dina besluit. Eerst laat hij o. a. Dina klagen:

Ick gingh de dochters van den lande,

lck gingh besien een vreemde stad,

Gij ziet! daar bleef mijn eer te pande

Eer ’t ijemand wist was ick gevat.

Ick wert in stilheit weghgenomen

En ick en weet niet waer gerukt,

En eer ik weder mogte komen

So was mijn bloempje eijlaas! geplukt.



en dan maakt hij deze ook door onze spreuk bedoelde toepassing:

Nu vrijsters! wilt dees les onthouwen

En weest geleert door mijne pijn

Quae beenen ende goede vrouwen

En moeten niet uithuijsigh zijn.



Alle dingen zijn wel oorbaar, maar alle dingen stichten niet.

Dingen, 1 Korinth. 10: 23.

Dit spreekwoord is blijkbaar ontleend uit 1 Korinth. 10: 23 maar even blijkbaar èn uit het hoofd èn in een tijd, toen men het oudhollandsch woord oorbaar niet meer verstond. Oorbaar en oorbaarlick, beteekent toch, zooals de Jager statenoverzetting bl. 81 opgeeft, nuttig, voordeelig. Wij vinden dan ook Matth. 19: 10 zoo is het niet oorbaar te trouwen. De Jager herinnert o. a. ook aan het ons allen bekende woord, orberen, nuttigen; maar zoo zou de spreuk dan beteekenen: alle dingen zijn wel nuttig, maar alle dingen stichten niet; daar nu stichten opbouwen, doen toenemen in geestelijk leven aanduidt, zoo krijgen wij eene spreuk die eene onuitstaanbare tautologie schijnt te bevatten en waarvan de beide deelen althans volstrekt geene behoorlijke tegenstelling vormen. Maar Paulus heeft het dan ook volstrekt niet gezegd; integendeel, hij plaatst oorbaar zijn en stichten op ééne lijn, en verklaart alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen zijn niet oorbaar, alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen stichten niet.

Hij spreekt nl. over het eten van vleesch en drinken van wijn, aan de heidensche afgoden geofferd, en bepaald van de deelneming aan heidensche offermaaltijden. Op zichzelf, zegt hij, is daarin geene zonde gelegen, maar men moet toezien, dat men geen aanstoot geeft, en dus door het gebruik der christelijke vrijheid geen afbreuk doet aan het geloof en de liefde zijner medechristenen; als voorbeeld haalt de Apostel zichzelven aan: voor mij wil hij zeggen, omdat mijn geweten rein is en ik met het hart Christus toebehoor, is alles (wat maar uitwendig is en niet onzedelijk in zichzelf) wel geoorloofd, maar van die christelijke vrijheid mag ik niet altoos gebruik maken, al dat geoorloofde is niet altoos oorbaar, nuttig, voordeelig voor de goede zaak van het Godsrijk; al dat geoorloofde dient niet tot stichting, anders gezegd daar zijn dingen, die, met het geweten des Christens zelven niet in strijd, nochtans schadelijk zouden zijn voor de blijdschap en het godsdienstig leven van medechristenen en daarom moeten nagelaten worden. Met dezelfde beteekenis komt ook 1 Korinth. 6: 12 dezelfde spreuk voor. Doch bij ons beschouwde men in later tijd op den klank afgaande het woord oorbaar, dat men niet meer verstond, als gelijkstaande met geoorloofd en gaf dus aan het genoemde spreekwoord denzelfden zin als door Paulus in den verklaarden tekst wordt bedoeld. Van woorden en verhalen die niet voor kinderooren geschikt zijn of in het algemeen eene verdachte kleur hebben, wordt het ’t meest gebruikt.

Menigmalen hooren wij ook het spreekwoord dat Harrebomée niet vermeldt: alle dingen zijn niet oorbaar, b.v. ik zou dit of dat wel kunnen vertellen, maar alle dingen zijn niet oorbaar, waarmede men te kennen geeft alles kan zoo niet gezegd worden, daar is iets onder wat niet betamelijk, niet stichtelijk is. Ook van handelingen wordt de spreekwijze met dezelfde beteekenis gebruikt.

Onkiesch, maar om den wil der taal toch vermeldingswaardig, is het gebruik, dat men soms van de genoemde bijbelplaats maakt, door bij het hooren van zekere verdachte geluiden te zeggen: alle dingen zijn wel hoorbaar, maar niet oorbaar. Klaarblijkelijk wordt ook hier het woord oorbaar in den zin van voegzaam, betamelijk, geoorloofd gebruikt.

< >