Bijbelse spreekwoorden

C.F. Zeeman (1888)

Gepubliceerd op 12-03-2025

Walg niet van het hemelsche brood

betekenis & definitie

Brood, (hemelsch) Num. 21: 5.

Deze spreekwijze heeft waarschijnlijk de beteekenis: toon u niet afkeerig van dat wat uwe ziele voedt, en stel daarom hoogen prijs op den godsdienst, vgl. Joh. 6: 32 enz., waar Jezus de Joden opwekt, om het ware brood uit den hemel, dat is hem zelven te zoeken. Het woord walgen is uit Num. 21: 5 ontleend, waar de Israëlieten op hun tocht door de woestijn zich tegen God en tegen Mozes beklagen, omdat zij noch brood noch water hebben en daarbij deze wrevelige verklaring afleggen: onze ziel walgt van dit zeer lichte brood. Hierbij wordt aan het manna (zie Exod. 16) gedacht, dat volgens den schrijver uit den hemel neervalt. Dat manna was niets anders dan het ’s nachts vloeibare, tegen den morgen gestolde sap, uit de schors der Tarfastruik; het was zoetachtig van smaak en wordt, als niet zoo voedzaam en stevig als het brood uit koorn gebakken, met minachting genoemd.

De mensch zal niet alleen bij brood leven. Matth. 4: 4. Deze niet bij Harrebomée voorkomende maar nochtans zeer bekende, o. a. in Busken Huet. Briev. o. d. B. bl. 207, uitg. 1858 voorkomende, spreekwijze wordt onder ons in soortgelijken zin als de aanstonds verklaarde gebruikt; men bedoelt er nl. mede: de mensch heeft hoogere dan aardsche behoeften, hij moet ook voeding en verkwikking hebben en zoeken voor zijnen geest vgl. Joh. 6 en Joh. 4: 31—34, Joh. 4: 13, 14. In dezen zin komt het evenwel niet voor Matth. 4: 4. Daar nl. geeft Jezus, toen hij na veertigdaagsch vasten door honger gekweld werd, op den raad des Satans om steenen in brooden te veranderen, dit antwoord: daar staat geschreven: de mensch zal niet alleen bij brood leven, maar bij alle woord dat den mond Gods uitgaat. Zoo beroept zich Jezus, evenals bij de andere verzoekingen, op een woord aan het O. T. en wel aan Deut. 8: 3 ontleend; te dier plaatse herinnert Mozes de Israelieten, dat zij met manna gevoed werden, opdat zij leeren zouden hoe een mensch niet slechts van brood behoeft te leven, maar van alles wat Gods almacht goedvindt tot ’s menschen lichamelijke voeding te beschikken, en in dezelfde beteekenis gebruikt Jezus nu volgens het verhaal der verzoeking dit woord, om te kennen te geven dat zijn Vader den mensch en dus ook hem met al wat Hij daartoe geschikt acht, kan spijzigen. Om dit denkbeeld uit te drukken gebruikt men in onze volkstaal niet de aanstonds verklaarde woorden, maar deze spreuk: Onze Heer spijzigt zoowel met water als met wijn.

Stof zal der slange brood zijn. Jes. 65: 25, Gen. 3: 14. Dit woord, bij Cats voorkomende, beteekent, dat het aardsche en stoffelijke genoeg is voor de slang, maar de mensch naar hooger moet trachten. Jes. 65: 25 staat eigenlijk, stof zal de spijze der slang zijn, en heeft daar een geheel anderen zin. De profeet schildert met heerlijke kleuren de schoone toekomst, die door Gods bestuur eens voor Israël en daardoor voor andere volken aanbreken zal: het rijk des vredes zal dan een aanvang nemen, waarbij ook de verscheurende dieren hun woesten aard zullen afleggen en o. a. de slang niet langer met levende wezens zich voeden, maar slechts het stof der aarde eten zal, zoodat men voor haar vergiftigen beet niet langer behoeft te vreezen. Gen. 3: 14 wordt het als eene straf voor de slang voorgesteld.

< >