Asch, Jona 3: 6, Matth. 11: 21, Luk. 10: 13.
Door deze echt Israëlietische uitdrukking, op vele plaatsen des O. T. geheel of gedeeltelijk voorkomende, wordt aangeduid droefenis en rouw, ’t zij dan wegens begane zonden, ’t zij wegens vreeselijke rampen en donkere toekomst. De Israëlieten plachten ten teeken van diepen rouw een zak om hunne leden te doen d.w.z. een zwart haren kleed zonder mouwen, alleen met armsgaten, dat dus wel wat op een zak geleek, en daarbij strooiden zij asch of stof op hunne hoofden of besmeerden daarmee hun aangezicht of zetten zich te midden van asch en stof neer, ja wentelden daarin rond. Zoowel de sombere kleur en ruwe stof van den zak of het rouwkleed als de grijze kleur en de hoedanigheid van stof en asch als de bestanddeelen waarin het levende en stevige was opgelost, waren treffende zinnebeelden. Jeremia wekt zijn volk op Jerem. 6: 26 om zich met een zak te omgorden, zich in het stof te wentelen en dus bitteren rouw te bedrijven wegens de nadering der vijanden. De koning van Ninivé Jon. 3: 6 deed bij de aankondiging van Ninivé’s aanstaande verwoesting in plaats van zijn prachtig gewaad den zak aan en zat in de asch ter neer. Jezus verklaart Matth. 11: 21 dat Tyrus en Sidon, zoo zij met de verschijning van den Messias begunstigd waren geworden, in zak en assche (volgens Luk. 10: 13 gezeten) d.i. met diepen rouw over hunne zonden, zich zouden bekeerd hebben. Uit den Bijbel ging die uitdrukking in onze volkstaal over om er, meest schertsenderwijs, mee aan te duiden diepe neêrgedruktheid, bittere droefenis en spijt wegens onverwachte slagen des onspoeds, bittere teleurstelling, groote financiëele of andere bezwaren. Vgl. J. Huf Van Buren. In ’t vuur van den verkiezingsstrijd bl. 190: En de Heeren van Zenden en Bloemenberg, die het feest van Burgerplicht aangelegd hadden, zaten drie dagen lang in zak en assche!