Gad, Numeri 32: 33.
Deze spreekwijze behoort tot die zoutelooze onkiesche spelingen met bijbelklanken, welke wij meermalen in onze volkstaal aantreffen. De stam Gad, in het overjordaansche zijne woonplaats hebbende, volgens Numeri 32: 33, komt daarbij niet in aanmerking; het is alleen de klank waarvan gebruik gemaakt wordt, zooals b.v. ook in de uitdrukkingen: het land van Suf, den Koning van Basan, Rebekka enz. (zie die artikelen).