Tabernakel, 2 Kor. 5: 1. 2 Petr. 1: 13, 14.
- Hij heeft veel met zijn eigen tabernakel op.
- Mijn aardsche tabernakel wordt verbroken.
- Zijn aardschen tabernakel goeddoen.
- Hij krijgt of men speelt of komt hem op zijn tabernakel of op zijn tempel.
Het gebruik van het woord tabernakel of tempel om daarmede ons menschelijk lichaam aanteduiden is aan het N. T., bepaald aan de brieven der Apostelen ontleend. Het woord tabernakel, afgeleid van het latijnsche tabernaculum, eene tent die op reis of in den oorlog gebruikt werd, wordt door onze statenvertalers gebezigd om er het grieksche skênê mee uittedrukken, zooals zij menigmaal van het latijn afgeleide woorden gebruikten, b.v. perikel; maar terwijl vele dier latijnsche benamingen als verouderd vervangen werden door zuiver hollandsche, bleef de benaming tabernakel behouden, wellicht omdat men daarmee de gedachte aan den Israëlietischen tabernakel, de tente der samenkomst, verbond. Maar hoe dit ook zij, het grieksche woord beteekent niet anders dan tent en wordt door Paulus, 2 Korinth. 5: 1, 4, en in den tweeden brief van Petrus, 2 Petr. 1: 13 en 14, in geen anderen zin gebruikt. Het lichaam des menschen wordt ook bij ongewijde schrijvers dikwijls vergeleken met eene tent, waarin de ziel huist, maar in het N. T. op de daargenoemde plaatsen, wordt daaraan ook het denkbeeld verbonden, dat dit lichaam des vleesches maar eene tijdelijke woning is, eene tente die op de reis door het land der vreemdelingschap is opgeslagen, maar welhaast afgebroken zal worden, en, voor datgene, wat het geestelijk wezen des Christens uitmaakt, door een ander lichaam, een duurzaam gebouw, zal worden vervangen.
De uitdrukking in onze platte volkstaal overgenomen, behoudt die beteekenis van het lichaam, dat uit vleesch en bloed bestaat en dat slechts een tijdlang bestaan zal. Mijn aardsche tabernakel wordt verbroken, beteekent: ik word zwakker, ga wat het lichaam betreft weldra sterven, waarbij evenwel moet worden opgemerkt, dat het verbroken, uit onze statenvertaling overgenomen, minder goed past bij het beeld van eene tent; terecht heeft de Synod. Bijbelvert. afgebroken. Met zijn eigen tabernakel veel ophebben, hem goeddoen, duidt aan: zijn lichaam zorgvuldig bewaren, goed voor eten en drinken zorgen; op zijn tabernakel komen is hetzelfde als op zijn huid of op zijn lichaam komen. De uitdrukking tabernakel wordt bepaald in de laatstgenoemde spreekwijze met tempel verwisseld en ook het gebruik van dit woord voor lichaam is nieuw-testamentisch. Paulus noemt 1 Korinth 6: 19 het lichaam des Christens een tempel des heiligen geestes. Het te veelvuldig gebruik dezer schoone beelden in den kring der vromen gaf aanleiding, dat zij als ruwe scherts door de lagere volksklasse gebruikt werden. Een voorbeeld van het gebruik vindt men in Dientje van Floris van Westervoort, II. bl. 82: “Als ze ’t hart in hun lijf hebben, ooit een voet op mijn erf te zetten, zal ik ze met den dorschvlegel op hun tabernakel komen”.