Ezel, woud. Gen. 16: 12.
Deze zegswijze beteekent, een kloek, forsch maar lomp en onbeschoft man. De uitdrukking is ontleend aan Gen. 16: 12 waar van Ismaël getuigd wordt, dat hij een woudezel van een mensch zal zijn, zijne hand zal tegen zijne broederen zijn, en die zijner broederen tegen hem. De woeste ontembare vrijheidlievende aard van den wilden ezel (equus onager) gaf tot het gebruik van dit beeld aanleiding, vgl. Job 39: 8.