Vrouw, Spreuk. 18: 22, Spreuk. 19: 14.
Bij de Israëlieten, in onderscheiding van vele andere oostersche volken, stond de vrouw in hooge eer, en werd een gelukkig huwelijk als de rijke bron van geluk, maar daarom ook eene goede deugdelijke huisvrouw boven have en goed kostelijk geacht. Vandaar dat het in Spreuk. 19: 14 heet: huis en have zijn eene erve der vaderen, maar eene goede vrouw is van den Heer, d.w.z. zij kan niet bij erfenis verkregen worden, haar te vinden mag men als eene gunst des hemels aanmerken. Met die betuiging van dank voor eene goede huisvrouw, stemt uitstekend de liefelijke beschrijving overeen die in Spr. 31 van al hare kostelijke eigenschappen wordt gegeven: wel wordt ons hier eene oostersche huisvrouw geteekend, en bij al hare uitsluitend praktische bemoeiingen voor kleeding en spijze, zouden wij nog iets meer wenschen, maar toch ook die huishoudelijke bemoeiingen zijn weldadig, noodzakelijk. Nil melius muliere bona.