Staan, 1 Korinth. 10: 12.
Deze zegswijze wordt gebezigd wanneer men iemand in letterlijken zin wil waarschuwen om niet te vallen of in dingen, het gewone leven betreffende, met betrekking tot hetgeen matig, eerlijk en eerbaar is, hem tot voorzichtigheid en waakzaamheid wil aansporen. Zoo vinden wij haar bv. bij Schimmel in het aangeh. werk II, bl. 67: “Hij moest in alle nederigheid zeggen, dat wie stond, wel mocht toezien niet te vallen.” Het spreekwoord is ongetwijfeld ontleend aan 1 Korinth. 10: 12, zoo als de keuze en volgorde der woorden bewijst: toch bestaat er eenig verschil, want op de aangehaalde plaats wordt gelezen wie méént te staan, zie toe dat hij niet valle. Die uitdrukking scheen aan onze landgenooten toe eene onjuistheid te bevatten, en werd daarom op de genoemde wijze veranderd. Maar inderdaad bestaat die onnauwkeurigheid niet.
Want het staan en het vallen wordt door Paulus niet van dezelfde zaak gebezigd. Er is sprake van deelneming aan Heidensche offermaaltijden. Paulus waarschuwt zijne vrijer denkende mede-Christenen om daarvan geen gebruik te maken, opdat zij niet tot afval van het christendom worden verleid; en de zin is deze: wie het er voor houdt dat hij staat in het geloof en dus tot alle dingen vrijheid heeft, zie toe dat hij niet door lichtvaardig gebruik dier vrijheid voor de verzoekingen bezwijke en in ongerechtigheid en verderf valle. Bewijs dus, dat men, de bewoordingen des Bijbels willende verbeteren, door onkunde zich schromelijk vergiste.