Dwaasheid, Spreuk. 26: 4, 5.
Dit spreekwoord geeft den verstandigen raad om menigmaal te zwijgen op onzinnige aanmerkingen of zoutelooze scherts, en niet de moeite te doen, van zich tegen allerlei domme en onbevoegde beoordeelaars te verdedigen, om zich dus te wachten voor een werk, dat noodelooze moeite geeft en belachelijk maakt. Dat laatste wordt ook als drangreden tot stilzwijgen aangevoerd in het bijbelvers, waaruit deze spreuk blijkbaar ontleend is. Zij wordt gevonden, Spreuk 26: 4 en luidt in haar geheel aldus: antwoord den zot niet naar zijne dwaasheid, opdat gij hem niet gelijk wordt. Onmiddellijk daarop Spreuk 26: 5 volgt de les: Antwoord den zot naar zijne dwaasheid, opdat hij in zijne oogen niet wijs zij. Daarmee wordt aanbevolen somtijds den dwaas wel degelijk te woord te staan, en de onzinnigheid zijner aanmerkingen helder in het licht te stellen, opdat hij zich niet ga inbeelden, dat men hem niet kan wederleggen.
Spreuk 27: 22. Stamp een dwaas in een mortier, zijne dwaasheid zal niet van hem wijken.
Dit spreekwoord heeft de beteekenis: wat gij ook met een dwaas doet, welke veranderingen er ook komen in zijn lot, hij blijft een dwaas en zal altoos weêr nieuwe gekheden begaan. Dezelfde beteekenis heeft ook de spreuk Spr. 27: 22 waarvan ons spreekwoord den hoofdinhoud verkort heeft overgenomen, en welke volledig aldus luidt: al stiet gij een dwaas in een mortier met een stamper te midden van het gestooten graan, zijne dwaasheid zou van hem niet afwijken.
Het hier gebruikte beeld draagt eene oostersche kleur, want onder de oude Oostersche volken, ook onder de Israëlieten, bezigde men om het koren te verbrijzelen soms vijzel en stamper, hoewel daarvoor doorgaans handmolens gebruikt werden vgl. Numeri 11: 8.