Salomo, Matth. 12: 42, 1 Koning. 4: 34.
De wijsheid van Salomo was niet alleen bij zijne tijdgenooten maar ook later in Jezus’ dagen beroemd en even als zijne pracht en rijkdom spreekwoordelijk geworden; ook bij ons is, zoowel als bij andere volken, de naam Salomo het beeld geworden voor de grootst mogelijke menschelijke wijsheid. De aanstonds genoemde uitdrukking is daarvan het bewijs. Andere spreekwijzen, die hetzelfde te kennen geven en verdere geen bijzondere verklaring behoeven, zijn het reeds genoemde de wijze Salomo had wel een Rehabeam tot zoon, Salomo is bij hem wel thuis. Aan de voorstelling zijner wijsheid is ook ontleend: een rijke en gierige is Salomo’s ezel, d.w.z. een rijke gierigaard bezit zijne schatten ten behoeve der wijzen; de opgegaarde rijkdom, waarvan de schraper zelf geen genot heeft, wordt gebruikt door de verstandigen en strekt hun tot nut en voordeel.
Hij is zoo wijs als Salomo’s kat die van wijsheid van de trappen viel of van wijsheid de pooten brak.
Zoomin als het kalf van Mozes, de bokken van Farao, het vee van Laban (althans in dezen zin) bestond ook de kat van Salomo; maar als een slim dier wordt zij juist met den naam van Salomo verbonden om daarmee schertsenderwijze aanteduiden, dat al hare wijsheid, die toch niet grooter was omdat zij Salomo toebehoorde, haar niet voor ongeluk behoedde; er wordt door aangeduid, dat iemands ingebeelde wijsheid hem wellicht nog tot ongeluk brengen zal.
Een soortgelijk spreekwoord is nog: hij is zoo wijs als Salomo’s kat, die drie dagen vóór den regen thuis kwam en toch was haar achterste nat. Spreekwoorden die hetzelfde uitdrukken, maar met andere vergelijkingen, zijn het bij Meijer voorkomende: 1° Soe wijs als ’t olde raedthuijs dat buegde (helde) drie dagen eer ’t viel. Ook hier is, evenals bij de kat de bij uitnemendheid wijze gevoegd werd, met voordacht van het raadhuis gesproken; en 2° zoo wijs als keizer Karels hond die opzat voor een kluifje; de hond van keizer Karel wordt juist genoemd, omdat ook hij als een bijzonder wijs vorst bekend stond.
Er is groot onderscheid tusschen Salomo en zijn schoenlapper: intusschen wijze mannen doen wel eens zotte dingen.
Waarschijnlijk is hier de schoenlapper gekozen door de herinnering aan den dienaar die niet waardig is iemands schoenriemen te ontbinden; de schoenlapper beteekent dus de minste van Salomo’s dienaren, en nochtans hoe buitengemeen ’s konings wijsheid mocht wezen, nu en dan bleef hij niet vrij van dwaasheden; vgl. 1 Kon. 11: 1—10. Het spreekwoord heeft dus deze beteekenis: zonder iets tekort te willen doen aan iemands wijsheid, moeten wij toch erkennen dat deze of gene handeling b.v. eenige handelsonderneming of een huwelijk met eene jonge lichtzinnige vrouw eene groote dwaasheid verdient genoemd te worden.
Van sommigen schijnt het waar, dat Salomo hun deur is voorbijgegaan, maar zonder binnen te komen, is een gezegde, waarmee Jan Ploegers, bl. 163, de domooren teekent. De waanwijsheid, die alles beter wil weten en daardoor in de grootste dwaasheden vervalt, wordt op geestige wijze bespot door dit gezegde: ik zou Salomo voor nog wijzer gehouden hebben, zei Jan, als hij den vader van het kind had aangewezen. Als liefhebber van wijn en van vrouwen wordt Salomo in twee bekende bruiloftsdeunen geroemd: voor de verklaring Salomo dronk lekkere wijn, vond de rijmelaar zeker grond in Pred. 2: 3, waar de wijze koning getuigt: ik heb in mijn hart nagespeurd om mijn vleesch op te houden in den wijn; als proeve van het tweede, zijne liefde voor de vrouwen, gold het bekende verhaal, 1 Kon. : 11, van zijne zevenhonderd vrouwen en driehonderd bijwijven, dat natuurlijk niet ad litteram mag opgevat worden, maar toch een bewijs geeft, dat hij althans in den trant der Oostersche vorsten een grooten harem er op nahield.
Eindelijk mag nog als geestige woordspeling hier aangevoerd worden het door Harrebomée vermelde gezegde: Salomo was de koning der Joden, maar Rothschild de Jood der koningen. De naam van Salomo werd hier gekozen, omdat hij als de machtigste en rijkste Israëlietische vorst het eerst voor den geest kwam.