Bijbelse eponiemen

Dr. Apeldoorn en Dr. Beijer (1997)

Gepubliceerd op 26-08-2020

Vitus, Sint-dans

betekenis & definitie

In liet medisch jargon chorea minor geheten (Gr. choreia = dans), is een aandoening gekenmerkt door snelle, rukkende bewegingen. In de volkstaal spreekt men wel van ‘fïeteldans’.

In het middeleeuwse Europa, van noord naar zuid, heeft een ziekelijke dansmanie de bevolking jarenlang geteisterd. De massahysterie begon in 1374 in Aken, waar wild dansende mannen, vrouwen en kinderen van straat naar straat trokken. In hun bezetenheid werkten ze zich op tot een delirium, totdat ze uitgeput of dood neervielen. De extase was zo ‘infectieus’ en sterk, dat artsen noch priesters er vat op kregen. Toen de epidemie in 1418 de bevolking van Straatsburg overviel, werden de maniakken in de kapel van St. Vitus gebracht, waar priesters hen zonder resultaat trachtten te genezen. De magistraat zag zich ten slotte genoodzaakt de bezetenen de stad uit te drijven. De dansende groepen trokken van streek naar streek, zelfs Utrecht zag ze. Als remedie tegen de verderfelijke danswoede werd dikwijls Sint-Vitus aangeroepen. De Engelse arts Thomas Sydenham (1624-1689) nam de naam Sint-Vitusdans over voor de door hem in 1686 beschreven chorea minor, een laat gevolg van acuut reuma.

Over Sint-Vitus bestaan nauwelijks enige historische gegevens. Volgens vele rijkelijk opgesmukte overleveringen was Vitus de zoon van Hylas, een Siciliaans edelman. Als kind werd hij heimelijk gedoopt. Al gauw bleek dat de jongen over een wonderlijke geneeskracht beschikte: door handoplegging genas hij zijn blind geworden vader. Met zijn leermeester Modestus en Crescentia, diens vrouw en Vitus' voedster, trok hij naar Rome, waar hij de zoon van keizer Diocletianus (284-305) van zijn ‘bezetenheid' bevrijdde. Vanwege zijn christelijk geloof onderging hij de ene marteling na de andere, die hij echter op wonderbare wijze doorstond. Een ketel ziedende olie deerde hem niet, een engel verkoelde de hitte, zodat Vitus de ketel ongedeerd verlaten kon. Toen hij opgesloten zat in een leeuwenkooi, likten de dieren zijn voeten.

Vijftien juni zijn naamdag 303 overleed hij, waarschijnlijk niet ouder dan veertien jaar. te Rome. Zijn verering bereikte een hoogtepunt in de 10de en 14de eeuw. Niet alleen tegen de danswoede, ook tegen hondsdolheid en hysterie riep men de heilige aan. Sint-Vitus werd tevens de patroon van dansers, kermismensen, goochelaars en toneelspelers. Het legendarisch verblijf in de ketel met kokende olie leverde hem het patronaatschap over de ketellappers en koperslagers.

Veel kerken in Europa, ook in Nederland (’t Gooi) zijn onder zijn bescherming gesteld. Sint-Vitusdag zou beslissend zijn voor het weer: 'Als het regent met SintVeith, dan regent het zes weken in enen tijd,' aldus een oud volksrijmpje.

De ziekelijke danswoede nam in de loop van de vijftiende eeuw geleidelijk af, al hield ze in Italië nog lang als de door de muziek begeleide tarantelladans aan. Deze dansmuziek zou de door de beet van de wolfsspin, de tarantula, melancholisch en apathisch geworden inwoners van de Italiaanse havenstad Taranto, waaraan de spin zijn naam dankt, opvrolijken en weer op de been helpen.

Al in de 15de eeuw kwam de Italiaanse arts Wisse AIdrovandi (1522-1605) erachter, dat de beet van de tarantula niet meer last veroorzaakt dan een wespensteek. Het zogenaamde tarantisme was het gevolg van een andere Zuid-Europese spin: de zwarte weduwe ([malmignatte), waarvan de beet dikwijls tot verlammingen met dodelijke afloop leidt. Waarom in het volksgeloof de tarantula als boosdoener een lang leven is beschoren, ligt voor de hand: de grote, agressief ogende tarantula heeft mede door zijn lange harige poten kennelijk meer angst ingeboezemd dan de kleinere en veel rustiger zwarte weduwe.

< >