Gewennen aan een vergif door er steeds grotere doses van te gebruiken.
Deze behandeling is ontleend aan Mithridates VI Eupator of de Grote (132-63 v. Chr. ), koning van Pontus en het Bosporusrijk. In 120 werd hij in het koninkrijk aan de Zwarte Zee de opvolger van zijn vader Mithridates V Euergetes.
Mithridates VI was een geducht tegenstander van de Romeinen, in 66 v. Chr. werd hij echter door de Romeinse consul Gnaeus Pompeius Magnus (106-48 v. Chr.) bij Nicopolis verslagen.
Mithridates, die zijn gehele leven bevreesd was vergiftigd te worden, had samen met zijn lijfarts Cravetas een tegengif samengesteld dat behalve opium nog ongeveer vijftig andere ingrediënten bevatte. Nadat de fijngestampte grondstoffen met honing en wijn tot een vloeibare massa verwerkt waren, moest het mengsel gedurende twee maanden in een afgesloten pot gisten. Regelmatig nam Mithridates een kleine dosis van dit antidotum, naar het schijnt met succes. Na zijn nederlaag vroeg hij Pompeius door zelfvergiftiging een eind aan zijn leven te mogen maken. Hij hoopte hiermee te bewijzen dat zijn ‘behandeling’ hem voor de dood zou behoeden. Toen de suïcide niet lukte, vroeg hij een Gallische huurling hem met zijn zwaard te doden.
Zoals vele koningen uit de Oudheid had ook de Romeinse keizer Nero (37-68 n. Chr.) angst door vergiftiging het leven te laten. Andromachus, 's keizers lijfarts, kreeg de opdracht het tegengif (antidotum Mithridaticum) te onderzoeken en zonodig te verbeteren. Andromachus voegde meer opium toe en als nieuw bestanddeel vers addervlees. Het vernieuwde tegengif, dat uit vierenzeventig verschillende grondstoffen samengesteld was, kreeg de naam theriak (af- geleid van het Griekse 'therionwild, giftig dier). Tot op heden wordt in de Romeinse apotheek van de karmelieter monniken ‘teriaca' verkocht. Dit uit zesentwintig ingrediënten bestaande product, waarin adder vlees en opium ontbreken, wordt aanbevolen tegen hedendaagse kwalen als slapeloosheid, nervositeit en onrust.