Hen smal, van het middel afhangend vrouwenschortje.
De naam is afgeleid van Eva, de vrouw van Adam. Na de zondeval schaamden Adam en Eva zich over hun naaktheid: 'zij hechtten vijgenbladeren aaneen en maakten zich schorten.’ (Genesis 3:7)
Met Eva’s dochteren bedoelt men de vrouwen in het algemeen. 'En de mens noemde zijn vrouw Eva, omdat zij de moeder van alle levenden is geworden.’ (Genesis 3: 20)
Schertsend spreekt men wel van ‘Moeder Eva’, wanneer een vrouw haar man overhaalt tot iets wat hij zelf niet gedaan zou hebben. Het roept de herinnering op aan het eten van de verboden vrucht in het paradijs: ‘En zij nam van zijn vrucht en at, en zij gaf ook haar man, die bij haar was, en hij at.’ (Genesis 3: 6).