Onder de bestanddelen van het heilige reukwerk (Ex. 30 : 34) wordt genoemd sjĕchēlĕth (St.Vert. „oniche”). Er bestaan een aantal vertalingen: onyx, duivelsklauw, zeenagel en ook kruidnagel.
De vertaling „onyx” schijnt onjuist, daar dit een edelsteen is. Waarschijnlijk zal gedacht moeten worden aan het nagelvormige deksel van een zeeslak, die in de Rode Zee en in de Indische Oceaan voorkwam. Het is hoornachtig en geeft, zoals begrijpelijk is, op zichzelf geen aangename geur bij het verbranden, maar, wanneer het met welriekende specerijen tezamen verbrand wordt, daaraan kracht en duur. Volgens de Talmoed ruikt het bij verbranding eerst naar gebrande garnalen en daarna naar castor-olie. Een andere opvatting is, dat „kruidnagelen” bedoeld zouden zijn, omdat het woord hier, evenals in Jes. Sir. 24 : 21, tussen andere welriekende specerijen staat. Dan zouden het de gedroogde bloemknoppen zijn van de Kruidnagelboom (Eugenia caryohyllata), die in de Molukken inheems is en in verschillende tropische landen wordt gekweekt. De Chinezen kenden deze plant al eeuwen v. C. Uit China zou dan transport plaats gevonden kunnen hebben.