Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

HOND

betekenis & definitie

(Canis ferus syn. putiatini). De thans in Palestina voorkomende paria-hond is oer-oud en is de h. van het gehele Nabije Oosten.

De wind- en jachthonden der Bedoeïenen zijn afstammelingen van een in Z.-Palestina voorkomende vorm van de paria-hond en werden reeds in oude tijden voor de jacht gebruikt. Zij vertoonden een veel mooiere vorm dan de paria-hond, Spr. 30 : 31. In Egypte werden vóór de tijd van Mozes al verschillende hondenrassen o. a. ook de dashond voor de jacht gebruikt. De paria-honden leven zonder meester, genieten geen enkele verzorging — slechts Ex. 22 : 31 wordt over voedsel gesproken en dat is dan nog onrein —, houden zich wel in de omgeving der mensen op, maar zijn meer aan de plaats dan aan de mens gehecht. Het zijn dieren met een tamelijk spitse snuit, rechtopstaande oren, vaal-rode vacht van grove haren en een vrij lange staart. Overdag merkt men niet veel van ze, dan slapen ze in verborgen hoeken of op het veld. ’s Avonds en ’s nachts komen de troepen bijeen, dan doorkruisen ze de straten van steden en dorpen, waar ze de bewoners vaak uit de slaap houden door hun gehuil, Ps. 59 : 6, 15. Dan ruimen ze alles op, wat voor hen eetbaar is, Matt. 7 : 6, vervullen zo de taak van de reinigingsdienst en zijn van groot belang voor de volksgezondheid. Voor Israël waren zij het beeld der onreinheid en waren om hun eigenschappen gehaat. Over de h. is dan ook in de Bijbel niet veel goeds te vinden. Verschillende teksten spreken over de h. en zijn gewoonten in ongunstige zin (Ps. 22 : 17; 59 : 6, 15; Spr. 26 : 11; 2 Petr. 2 : 22 enz.). Voor de mens zijn deze troepen h. zeer gevaarlijk, Ps. 22 : 17, 21, en ze bemerken ook overdag wel, als er prooi voor hen is (1 Kon. 22 : 38; 2 Kon. 9 : 35). Ook het likken der zweren van Lazarus was een verzwaring van zijn ellende, Luc. 16 : 21. De h. werden wel gebruikt als bewakers der kudde, Job 30 : 1, niet om de kudde bijeen te houden, maar om roofdieren des nachts af te weren en ook daarin schoten zij soms te kort, Jes. 56 : 10—11. Eerst in latere, vooral N.T.ische tijd, schijnen de h. wel als huisdieren gehouden te zijn (Tobia 6 : 1; 11 : 9; Matt. 15 : 27).Alles tezamen genomen is het begrijpelijk, dat het woord „hond” een scheldwoord was, 1 Sam. 17 : 43, en dat het gebruikt werd om mensen aan te duiden, die sterk afweken van Gods geboden, Phil. 3 : 2; 2 Petr. 2 : 22. In later tijd werd het een aanduiding voor de heidenen, die naar Joodse opvatting onrein waren. Deze vergelijking wordt zelfs eenmaal door Jezus gebruikt, Matt. 15 : 26, zij het dan ook in verzachte vorm.

< >