In het N.T. komen twee g. van Jezus voor, Matt. 1 : 1—17 en Luc. 3 : 23—38. Deze g. zijn niet gelijk.
Na David volgt dat van Matt. de lijn der koningen van Juda, dat bij Luc. komt door Nathan bij David. Onder de namen na de ballingschap zijn in beide registers weer enige gelijk. Dat alles heeft tot zeer veel oplossingen aanleiding gegeven. De beste is nog steeds, dat Matt. het g. van Jozef geeft, Luc. dat van Maria. Jozef heeft de beschermende hand over Jezus uitgestrekt. Door de Joden werd Jezus aangezien als de zoon van Jozef. Zo is ook het register van Jozef van belang, al zegt Matt. uitdrukkelijk, dat Jezus niet de zoon van Jozef was, 1 : 18. Hoewel door deze verklaring niet alle moeilijkheden worden opgelost, voldoet zij nog het meest. Het g. bij Matt. stelt nog voor bijzondere moeilijkheden. In vs 8 ontbreken drie koningen van Juda nl. Ahazia, Joas en Amazia. Waarom juist deze drie uitgelaten zijn, is niet te zeggen. Zeker is, dat Matt. slechts door deze uitlating komt tot zijn driemaal 14 geslachten, vs 17. Ook vs 11 en 12 geven een moeilijkheid, in zover Jechonias tweemaal wordt genoemd. Waarschijnlijk is vs 11 Jojakim, vs 12 Jojachin bedoeld. Ook het 3e deel van het g. is, als men let op de namen bij Lucas, waarschijnlijk verkort. Vs 17 leert, dat het door de stamboom iets te kennen wilde geven, nl. dat de geschiedenis van het volk Gods 3 perioden doorliep. Het getal 14 is 2 × 7, het getal der volheid, want 7 = 3 + 4, het getal der Godheid en het getal van de aarde. 14 is ook de getalswaarde der letters, die de Hebr. naam David vormen. Het register bij Luc. geeft minder moeilijkheden.