Versiering, met de naald aangebracht, uitgevoerd met gekleurde zijde, goud- of zilverdraad, of dergelijk materiaal, verschillend van dat van het te versieren kleed. Bezaleël en Aholiab waren in staat, naast andere kunsten ook die van b. in hemelsblauw en in purper, in scharlaken en in fijn linnen te beoefenen, Ex. 35 : 30—35; 38 : 23.
De tapijten voor de deur van de tabernakel en de poort van het voorhof, Ex. 26 : 36; 27 : 16, en de gordel van de hogepriester, Ex. 28 : 4—39; 39 : 27—29, waren geborduurd. De rijken droegen dikwijls geborduurde kleren, Richt. 5 : 30; Ps. 45 : 14.