Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

ACACIA

betekenis & definitie

Het geslacht Acacia behorend tot de familie der Mimosaceae, nauw verwant met de Vlinderbloemigen (Papilionaceae), heeft een grote geographische verspreiding in tropische en sub-tropische streken, vooral in Afrika, Arabië en Australië. Het zijn heesters of bomen met kleine bloemen, die in groten getale bijeen staan en daardoor zeer in het oog lopen.

Het aantal A.-soorten, dat in Palestina en omgeving voorkomt, is tamelijk groot. In de dalen rondom de Dode Zee groeien twee soorten, die ook in het Jordaandal voorkomen. In Egypte is het vooral de Nijl-Acacia (A. nilotoca), die daar als een der weinige bomen te vinden is.

De a. (sjĭttāh) wordt slechts eenmaal in de H. Schrift genoemd (Jes. 41 : 19; St.Vert. „sittimboom”). Het hout van de a. wordt als „sittimhout” genoemd bij de bouw van tabernakel en ark, Ex. 25 : 5 v. Dit was de enige bruikbare houtsoort, die in de woestijn voorkwam, maar dan ook in overvloedige hoeveelheid op het gehele Sinaïtische schiereiland aanwezig was. Het is zwaarder en harder dan eikenhout, zeer duurzaam en weinig aan insectenvraat onderhevig. Het kan alleen in verse toestand goed verwerkt worden, maar is dan wondermooi met prachtige vlammen. De a. moet niet verward worden met de boom, die wij „acacia” noemen, met zijn witte of rose bloemen en diep gegroefde bast. Dat is de Robinia Pseud-acacia, uit N.-Amerika afkomstig en sinds 1600 in Europa aangeplant.

< >