in 1 Kron. 18 : 12 Absai genoemd, zoon van Zeruja, een zuster van David, en een broer van Joab en Asaël, 2 Sam. 2 : 18, 1 Kron. 2 : 16. Hij volgde David reeds tijdens diens vervolging door Saul en bleef hem zijn gehele leven trouw.
Hij wilde de slapende Saul doden, maar David weerhield hem, 1 Sam. 26 : 5—12. Met Joab achtervolgde hij Abner, nadat deze hun broeder Asaël in de strijd had gedood, 2 Sam. 2 : 18—25. Hij was de aanvoerder tegen de Ammonieten, die hij, terwijl Joab de Arameërs voor zijn rekening nam, versloeg, 2 Sam. 10 : 10—13. Ook versloeg hij de Edomieten in het Zoutdal, 1 Kron. 18 : 12, 13. Hij redde David door de Filistijn Jisbi—Benot, die David in een slag dacht neer te slaan, te doden, 2 Sam. 21 : 16, 17. Zie over zijn positie onder de helden van David 2 Sam. 23 : 18, 1 Kron. 11 : 20, 21. David stond hem niet toe Simeï te doden, 2 Sam. 16 : 9; 19 : 21. Bij deze en dergelijke gelegenheden zeide koning David, met het oog op Joab en A.: „Wat heb ik met u te doen, zonen van Zeruja?” (2 Sam. 16 : 10; 19 : 22; vgl. 2 Sam. 3 : 39; uit vs 30 blijkt, dat A. ook schuldig was aan de moord op Abner).