Zweven
(zweefde, heeft en is gezweefd), 1. noch drijven, noch zinken, even zwaar zijn als de middenstof waarin de zaak zich bevindt: een ei kan men in pekel laten zweven; 2. (inz.) drijven en zich drijvende voortbewegen in, op de lucht, de atmosfeer: het luchtschip zweefde boven de stad; zwevende wolken; de adelaar zweeft op zijn vleugels;...