zouten sikkie, zouterik
(1968) (Barg.) vrouwelijk geslachtsdeel. • Dat doen ze bij ons in Holland niet: de pijpentoer. Dat vinden ze bij ons vies. In Frankrijk vinden ze dat heel gewoon. Ik dacht, wat kan me gebeuren en gaf haar ook een zoentje op haar zouten sikkie. (Haring Arie: Een leven aan de Amsterdamse zelfkant. 1968)