Wat is de betekenis van zomergast?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Zomergast

m. (-en), gast die ’s zomers komt; (nat. hist.) vogel die hier alleen ’s zomers verblijft.

2025-07-28
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

zomergast

Het begrip zomergast heeft 2 verschillende betekenissen: 1) gast in de zomer. iemand die in de zomer tijdelijk ergens te gast is, voornamelijk als toerist. 2) dier dat er alleen in de zomer is. dier dat alleen in de zomer in een bepaald gebied of op een bepaalde plaats verblijft, omdat het, zoals trekvogels, buiten dat seizoen elders...

2025-07-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

zomergast

zomergast - Zelfstandignaamwoord 1. (dierkunde) een diersoort, gewoonlijk een vogel, die de slechts de zomer in een bepaald gebied doorbrengt Gierzwaluwen zijn typische zomergasten. 2. overdrachtelijk een persoon die slechts in de zomer in een bepaald gebied te vinden is ...

2025-07-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

zomergast

zomergast - zelfstandig naamwoord uitspraak: zo-mer-gast 1. gast die 's zomers komt ♢ er zijn op Terschelling vooral altijd veel zomergasten 2. vogel die 's zomers ergens komt wonen ♢ de grutto...

2025-07-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

zomergast

m. zomergasten (vogel, die hier in de zomer verblijf houdt); verg. wintergast.

2025-07-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

zomergast

m. (-en) 1. gast die 's zomers komt. 2. zomervogel.

2025-07-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

zomergast

m. (-en), 1. gast die ’s zomers komt; 2. (ook: zomervogel), vogel die ergens alleen ’s zomers verblijft, ➝ trekvogel.

2025-07-28
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-28
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)