Zomergast
m. (-en), gast die ’s zomers komt; (nat. hist.) vogel die hier alleen ’s zomers verblijft.
Van Dale Uitgevers (1950)
m. (-en), gast die ’s zomers komt; (nat. hist.) vogel die hier alleen ’s zomers verblijft.
Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)
Het begrip zomergast heeft 2 verschillende betekenissen: 1) gast in de zomer. iemand die in de zomer tijdelijk ergens te gast is, voornamelijk als toerist. 2) dier dat er alleen in de zomer is. dier dat alleen in de zomer in een bepaald gebied of op een bepaalde plaats verblijft, omdat het, zoals trekvogels, buiten dat seizoen elders...
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Wiktionary (2019)
zomergast - Zelfstandignaamwoord 1. (dierkunde) een diersoort, gewoonlijk een vogel, die de slechts de zomer in een bepaald gebied doorbrengt ♢ Gierzwaluwen zijn typische zomergasten. 2. overdrachtelijk een persoon die slechts in de zomer in een bepaald gebied te vinden is ...
Muiswerk Educatief (2017)
zomergast - zelfstandig naamwoord uitspraak: zo-mer-gast 1. gast die 's zomers komt ♢ er zijn op Terschelling vooral altijd veel zomergasten 2. vogel die 's zomers ergens komt wonen ♢ de grutto...
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
m. (-en), 1. gast die ’s zomers komt; 2. (ook: zomervogel), vogel die ergens alleen ’s zomers verblijft, ➝ trekvogel.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: