Zitje
o. (-s), 1. gelegenheid om te zitten ; het is hier een gezellig zitje, hier zit men gezellig ; 2. tafeltje met enige stoelen; — 3. (Barg.) zitjes pezen, stoelenmatten.
Van Dale Uitgevers (1950)
o. (-s), 1. gelegenheid om te zitten ; het is hier een gezellig zitje, hier zit men gezellig ; 2. tafeltje met enige stoelen; — 3. (Barg.) zitjes pezen, stoelenmatten.
Wiktionary (2019)
zitje - Zelfstandignaamwoord 1. een tafel met enkele stoelen als zitgelegenheid in een kantoor, wachtkamer, de tuin, op het terras e.d. ♢ Laten we even gaan zitten op het zitje bij de patatkraam. 2. (meubel) een kleine, vaak afgeschermde zitplaats voor een klein kind ♢...
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
J. van Donselaar (1936)
(het, -s), (ook:) klein feestje. Wat als een zitje begon is uitgelopen tot een gezellige fuif tot zo'n uur of half drie, drie uur (WS 148-1982). - Etym.: Bij zo’n feestje blijft men i.h.a. zitten, er wordt niet gedanst, zoals meestal bij een fuif.
M. J. Koenen's (1937)
o. zitjes (plekje, plaatsje; O.-I. een tafel met vier stoelen van rotan of hout inz. voor de voorgalerij): een lief, gezellig zitje, plaats om te zitten; O.-I. een tuinzitje, een „zitje” voor het voorerf.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: