Wat is de betekenis van zitje?

2025-07-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Zitje

o. (-s), 1. gelegenheid om te zitten ; het is hier een gezellig zitje, hier zit men gezellig ; 2. tafeltje met enige stoelen; — 3. (Barg.) zitjes pezen, stoelenmatten.

2025-07-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

zitje

zitje - Zelfstandignaamwoord 1. een tafel met enkele stoelen als zitgelegenheid in een kantoor, wachtkamer, de tuin, op het terras e.d. Laten we even gaan zitten op het zitje bij de patatkraam. 2. (meubel) een kleine, vaak afgeschermde zitplaats voor een klein kind ...

2025-07-26
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

zitje

(het, -s), (ook:) klein feestje. Wat als een zitje begon is uitgelopen tot een gezellige fuif tot zo'n uur of half drie, drie uur (WS 148-1982). - Etym.: Bij zo’n feestje blijft men i.h.a. zitten, er wordt niet gedanst, zoals meestal bij een fuif.

2025-07-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

zitje

o. zitjes (plekje, plaatsje; O.-I. een tafel met vier stoelen van rotan of hout inz. voor de voorgalerij): een lief, gezellig zitje, plaats om te zitten; O.-I. een tuinzitje, een „zitje” voor het voorerf.

2025-07-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

zitje

('zitjə) o. (-s) vklw. van → zit.

2025-07-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

zitje

o. (-s), 1. piekwaar menzitten kan; 2. stoeltje voor een klein kind op een fiets.

2025-07-26
Prisma Nederlands Fries

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-26
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-26
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

Gerelateerde zoekopdrachten