Zitbeen
o. (-deren), (ontl.) elk der twee onderste boogvormige beenderen van het bekken, waarop het lichaam bij het zitten rust.
Van Dale Uitgevers (1950)
o. (-deren), (ontl.) elk der twee onderste boogvormige beenderen van het bekken, waarop het lichaam bij het zitten rust.
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Uitgeversmaatschappij A. Manteau N.V. (1954)
Jozef Verschueren (1930)
o. (-deren, ...benen) een der twee onderste boogvormige beenderen van het bekken, waarop het lichaam bij het zitten rust.
Dr. Ch. Bles (1929)
os ischii, het laagste gedeelte van het heupbeen; eindigt van onder in een ruwe verdikking, den zitbeensknobbel, die bij het zitten tot steunpunt dient.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
o. (-deren), os ischii, het onderste, achterste van de drie beenstukken die gezamenlijk het heupbeen vormen. (e) Het zitbeen heeft een krachtig en verbreed uitsteeksel, bekleed met een dichtgeweven, zeer vezelig vetkussen, waarop het lichaam bij zitten rust (men zit dus niet op de bilspieren).
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: