Wat is de betekenis van zeperen?

2025-07-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

zeperen

(1950+) (Barg.) bedriegen, oplichten. Zie ook: een zeperd* krijgen. Vgl. benosselen*; beseibelen*; besjoemelen*; neppen*; oetsen*; okketaaien* enz. • Hoger dan een riks kon je toch niet gezeperd worden. (Haring Arie: Recht voor z’n raap. 1972) • (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974) • Alhoewel ik van...

2025-07-29
Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

zeperen

iemand bedriegen, oplichten In de jaren vijftig voor het eerst opgetekend, in Amsterdam. • Ik op hoge poten naar de kleermaker, maar de man begon zo jammerlijk te mekkeren, dat ze hem ook met de stof hadden gezepert dat ik hem maar geen kletsen om de oren heb gegeven, je kon altijd wel blijven knokken in die tijd. ¶ Haring Arie, De sarkast...

Gerelateerde zoekopdrachten