Wat is de betekenis van WISPELEN?

2025-07-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Wispelen

(wispelde, heeft gewispeld), (niet alg.) 1.schudden, zich gedurig heen en weer bewegen ; kwispelen ; 2. zacht spreken, fluisteren.

2025-07-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

wispelen

wispelen - Werkwoord 1. schudden, kwispelen 2. lispelen

2025-07-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

wispelen

wispelde, h. gewispeld (schudden, heen en weer bewegen; ook: zacht spreken, fluisteren): zit zo niet op je stoel te wispelen.

2025-07-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

wispelen

('wispələn) (wispelde, heeft gewispeld) 1. [msch. Intens. ~ weifelen] heen en weer bewegen, schudden : zit zo niet op je stoel te-. 2. [klnb.] lispelen.

2025-07-26
De vreemde woorden

Fokko Bos (1914)

wispelen

wispelen - heen en weer bewegen; fluisteren; ook (argot) : speculeeren in granen.

2025-07-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

WISPELEN

WISPELEN, (wispelde, heeft gewispeld), schudden, heen en weder bewegen, kwispelen; — zacht spreken, fluisteren.

2025-07-26
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Wispelen

Wispelen, bw. ow. gel. (ik wispelde, heb gewispeld), schudden, heen en weder bewegen; zacht spreken, fluisteren. *...STAARTEN, ow. gel. kwispelstaarten, (zie dit woord). *...TURIG, bn. en bijw. (-er, -st), -LIJK, bijw. veranderlijk, onstandvastig; ongestadig, los; wild, onrustig. *...TURIGHEID, v. gmv. onstandvastigheid. -, (...heden), handeling...

2025-07-26
Etymologicum 1573

Cornelis Kiliaan (1573)

Wispelen

Vacillare, vagari.

Gerelateerde zoekopdrachten