Wat is de betekenis van winkeldochter?

2025-07-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Winkeldochter

v. (-s), 1. (vero.) vrouwelijke winkelbediende; 2. scherts, ben. voor goederen die lang in de winkel zijn en die men niet kwijt kan raken.

2025-07-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

winkeldochter

(1842) (< Fr. fille de boutique) (inf.) moeilijk te verkopen artikel in een winkel. • „Ik heb zoo'n winkeldochter (t.w. een folio-bijbel) niet,” hernam de uitgever hardvochtig. (Potgieter: Proza 2. 1842) • Dat zullen nog winkeldochters worden. (Dat wil zeggen: waren, die geen voordeel aanbrengen, die men op zolder kan zett...

2025-07-26
NIMA marketing lexicon

NIMA (1993)

winkeldochter

Artikel uit het assortiment dat niet goed loopt.

2025-07-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

winkeldochter

v. winkeldochters (vrouwelijke winkelbediende; fig. onverkoopbaar artikel).

2025-07-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

winkeldochter

('winkәl) v. (-s) 1. Eig. vrouwelijke winkelbediende. 2. Metf. onverkoopbaar artikel dat al lang in de winkel ligt.

2025-07-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Winkeldochter

v. (-s), 1. scherts, ben. voor een artikel dat lang in de winkel is en dat men niet kwijt kan raken; 2. (gew.) vrouwelijke winkelbediende.

2025-07-26
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)