Wijs (verstandig)
bn. en bw. (wijzer, wijst), 1. wetend; alleen nog in enige uitdrukkingen: iets wijs worden, het te weten komen; uit iets (niet) wijs kunnen worden, iets (niet) kunnen ontcijferen, lezen; nu ben ik nog even -, weet ik nog niets méér; iemand iets wijs maken (thans aaneengeschreven), het hem doen geloven; 2. verstandig, hetzij veel wete...