Wat is de betekenis van wiepsjer?

2025-07-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

wiepsjer

(1906) (Barg.) valsspeler (bij het kaarten); bedrieger. • (Köster Henke: De boeventaal. 1906) • ‘Dàt stel?’ - wist de rechercheur meteen doodlakoniek - ‘da's Pietje Puk en Hein Groenteboer. Pas op je zakken... Hóórtu, dat ze meteen bargoensch beginnen te praten, nu ze ons zien? Dat zijn twee ge...

2025-07-26
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Wiepsjer

(Barg.) bedrieger; valse speler.

2025-07-26
De vreemde woorden

Fokko Bos (1914)

wiepsjer

wiepsjer - m., (argot) bedrieger;valsche speler.

Gerelateerde zoekopdrachten